“Vanavond een bebop-kwartet”, zo begon ongeveer de aankondiging door Peter Westers op vrijdag 26 februari. Een kwartet met tenorsaxofonist Eric Alexander. “Hàrd bebop!”, corrigeerde pianist Rein de Graaff meteen. Hard bop? Klinkt als hard porno. Al luisterend wat daarna volgde bleef ik me afvragen wat nu eigenlijk de onderscheidende stijlkenmerken zijn.
Thuis nog maar eens even in de boeken gesnuffeld. De kortste weg is natuurlijk internet. “Hard bop is een jazzstijl die in het verlengde ligt van de bebop (of “bop”) muziek. Hard bop vermengt invloeden uit rhythm and blues, gospelmuziek en blues, vooral dan in de saxofoon- en pianopartijen. Als gevolg van de rol die virtuozen zoals Charles Mingus en Ray Brown speelden in de ontwikkeling van dit genre, werden de baspartijen meer gevarieerd dan in de bebop.
De bedoeling van hard bop was deels om toegankelijker te zijn voor een publiek dat bebop niet kende, of niet echt open stond voor bebop.”, zo leert Wikipedia. Over de rol van drummer wordt niet gesproken, terwijl voor mij nu juist iemand als slagwerker Art Blakey de verpersoonlijking van de hard bop was. Verder gezocht in mijn jazzbijbels als de Dikke Barry Kernfeld Dictionary. Ja, raakt gedateerd, maar toch minstens zo leuk om daarin te snuffelen. De theoretisch doorgaans gedegen Kernfield komt niet veel verder dan het opnoemen van een reeks bekende muzikanten. Waarvan ik enkele trouwens helemaal geen hardboppers zou vinden. Tenslotte nog maar even gekeken in het boek van Coen de Jonge over Rein de Graaff zelf “Belevenissen in de Bebop”. Lost ook geen donder op, anders dan: “…. rond zijn zeventiende lag zijn keuze voor de hard bop definitief vast. Toen begon ook het ‘bekeringswerk’.”.
Ik trek me terug op mijn simpele, maar zeker niet adequate, tweedeling in East Coast en West Coast jazz. Blakey versus Mulligan. Zo ongeveer.
Goed, dat was het dus.
Stevige jazz, met een heel beste drive, straight forward, met veel solo ruimte voor elk van de kwartetleden. Volledig geslaagd. Het RdG-trio in deze bezetting doet minstens één keer per jaar de Tor aan, da’s dus niet echt een verrassing. Al vond ik ze deze avond zeer op dreef. Rein de Graaff bekeert rustig door met zijn gedegen pianospel. Bassist Marius Beets stond als een huis met zijn spel en zijn soli waren melodieus en gevarieerd. Eric Ineke’s spel volg ik al sinds zijn en mijn jeugd in het Haarlemse. Ook vijftig jaar later is die drive nog onverminderd aanwezig. Van het leunen op zoveel routine is geen sprake. Kek bij de les. Lekker hoor!Tenslotte de gastsolist, Eric Alexander. Uit NYC, 47. Al tijden één van mijn heroes op tenor. Je kan de digitale jazzzenders niet op hebben staan of EA passeert wel een paar keer. Met CD’s onder eigen naam, dan wel als sideman bij vele andere toppers. Gek eigenlijk dat zijn naam bij het grotere jazzpubliek hier nooit zo is doorgedrongen.
Deze avond stond voor logisch opgebouwde en smaakvolle soli, gebaseerd op een fantastische techniek. Amerikaans goed en strak. Mooie toon ook. Vooraan gezeten had ik goed oog op zijn vintage uitziende sax, maar het model of merk was niet te onderscheiden. Waar anders dan op het toilet, ieder aan zijn eigen pisbak (uiteraard), begin je een goed gesprek over je instrument. Was in de roos. Want hij speelde een ‘Eric Alexander’. Nummer 1 uit wat een serie moet worden onder de naam Woodstone van het Japanse merk Ishimori. Hij was er best trots mee. En hij klonk in elk geval mooi direct en helder.
Dit was het tweede uit een reeks van twee weken toeren. Kijk op de concertagenda voor een herkansing, want dit was zeer de moeite waard. Helemaal de paar keer dat ook Ferdinand Povel dit hofje gaat aanvullen. Hard bop van de bovenste plank!