Jazz is niet dood. Het ruikt alleen een beetje eigenaardig. Dat zei Frank Zappa ooit, toen hij nog leefde. Ik heb dat altijd als een geinige opmerking beschouwd, al klopt het niet. Het viel mij juist op dat er veel meer mensen in jazz zijn geïnteresseerd dan je zou denken. Bij Rob de Nijs zag ik bijvoorbeeld een elpee van Charlie Parker liggen.
En Drs. P vertelde me ooit dat hij in zijn Parijse periode in een barretje jazz speelde en dat hij bevriend was met de pianist van Glenn Miller. En Hans Teeuwen zei dat hij helemaal gek was van Sinatra. En van Parker. En van Rollins. Met Jan Akkerman kun je heel goed over Wes Montgomery praten.
En Ad Visser zei dat hij opnamen heeft gemaakt met Willem Breuker. Hij was alleen vergeten de bandrecorder aan te zetten.
Feitjes die de krant nooit haalden. Toen ik daarover sprak op een redactievergadering van het Jazzbulletin van het Nederlands Jazzarchief was de reactie: dan begin je toch een rubriekje waarin je dat soort dingen wel opschrijft? Voor ik er erg in had, bevatte het kwartaalblad voor de vrienden van het Nederlands Jazzarchief een terugkerend ankertje met Bekende Nederlanders die het over jazz hebben. Gaat al jaren goed.
Maar in zo’n coronajaar als dit moet je toch eigenlijk ook een coronapoliticus in die rubriek kunnen opvoeren leek me. Mark Rutte niet. Die mist op essentiële momenten altijd actieve herinneringen. Maar Hugo de Jonge kon wel eens een goede kandidaat zijn, met zijn authentieke Chet Bakerkuif en zijn Eric Vloeimansschoenen. Via Twitter zocht ik contact. Direct antwoord. Ik moest even mailen wat de bedoeling was. Het bericht bleek van zijn secretaris te komen, maar toch. Ik liet weten dat het ging om een kort telefonisch interview over jazz. En ik meldde er nog even bij dat de minister in goed gezelschap verkeerde want Wim de Bie, Jan Wolkers, Peter de Zwaan, Karin Bloemen, Philip Freriks en Bassie waren hem voor gegaan. Moest ik wat van die tijdschriften laten opsturen? Geen probleem. Nadat ze op het ministerie een stapeltje Jazzbulletins hadden ontvangen was er direct een reactie. Er kon een telefoongesprek worden ingepland. Ik zou horen wanneer Hugo me zou bellen.
Toen ik na een tijdje informeerde waarom ik niets meer had gehoord, vertelde de woordvoerder dat ze het beter vonden als het interviewverzoek via het CDA zou lopen. Ik wist dat dit een andere formulering was voor: zet het allemaal maar uit je hoofd. Het ligt namelijk niet voor de hand dat de mannetjesmakers bij het CDA het toejuichen als een van de topmannen publiekelijk toegeeft van jazz te houden. Dat levert alleen maar imagoschade op. Mocht je al jazzneigingen hebben als politicus, moet je die geheim zien te houden. Ik had het ook kunnen opmaken uit de filmpjes van die zelfgenoegzame Jaïr Ferwerda. Om te onderstrepen dat zijn interviewtjes met politici olijk zijn bedoeld, voorziet deze reporter ze van stukjes versneden lichtverteerbare jazz. Dat noemen we thuis: jazzmisbruik. Politici en jazzaffiniteit is geen combinatie, dat was wel duidelijk.
Maar ook jazzbladen hebben deadlines. Het lijstje alternatieven liet ik even liggen, want ineens dacht ik aan Bram van der Vlugt. Zijn zoon Floris is jazzmuzikant. Een goede insteek. Een bekend acteur, wiens zoon sax speelt. In een mailtje legde ik uit wat de bedoeling was. Hij hoefde geen jazzkenner te zijn, ik somde wat namen op die ook hadden meegedaan. En ik zette Leontien Ceulemans er ook bij. Zij was tenslotte de eerste presentatrice van het Jeugdjournaal. Heel Nederland was verliefd op haar indertijd. Grote kans dat hij dat ook was geweest als sinterklaas zijnde.
Brams mailtje was alleraardigst. Hij viel direct maar met de deur in huis: hij was geen goede kandidaat voor de rubriek. Jazz was een muzieksoort die volkomen aan hem voorbij was gegaan. Hij was helemaal van de klassieke muziek. Wel had hij plezier beleefd aan bigbands. En hij ging ook wel eens kijken bij concerten van zijn zoon Floris en zijn makkers. Meer jazz zat er niet in.
Ik mailde terug dat ik de schroom begreep, maar dat zijn mailtje alleen al genoeg ingrediënten bevatte voor een mooie aflevering. We konden het over bigbands hebben. Welke waren dat eigenlijk? En zijn zoon natuurlijk. Draaide hij de cd’s van hem? Was hij trots? En waar kwam die jazzinteresse van zijn zoon eigenlijk vandaan? Niet van hem kennelijk. En dan moet hij ooit een beginnende saxofonist in huis hebben gehad. Hoe hou je dan een goed humeur?
Ik kreeg een lief mailtje terug van zes woorden: Beste Ton, ik denk erover na.
Dat heb ik gerespecteerd. Het was 7 oktober. Ik heb hem laten nadenken. Dat kon ook gemakkelijk, want vanwege een paar snelle reacties waren de rubrieken voor december en maart volgend jaar al voor elkaar. Bram had tijd genoeg om na te denken of mijn antwoord hem over de streep trok. Volgend jaar juni pas was hij aan de beurt. Moest ik hem in april maar weer eens mailen.
Maar de uitkomst zullen we nooit weten. Voor Bram van der Vlugt kwam het vaccin een maand te laat. Het virus waar hij zo bang voor was, was hem fataal geworden.
En om op Hugo de Jonge terug te komen, mochten de mannetjesmakers van het CDA hem alsnog toestaan me te bellen, parafraseer ik Zappa. Dan zeg ik: ‘Politici die van jazz houden zijn dood. Of ze stinken me teveel.’
Nee, dan denk ik liever terug aan dat mailtje met die zes laatste woorden van Bram van der Vlugt. Die zijn me dierbaar.